

45. De kogel (2)
Ik heb even geaarzeld
of ik nog een keer aan slag wil.
Maar, kom op, zeg
honkballers zijn nergens bang voor,
zeker niet voor een honkbal,
dan kun je beter gaan biljarten.
Of dammen.
Dus, daar sta ik weer.
Toch een beetje met de bibbers.
Ik ga nu gewoon aan slag staan.
Zodat ik die bal ook kan raken.
Wat zou dat lekker zijn,
een honkslag op die uitslover.
En dan Wendell een beetje dishen straks.
Maar de volgende pitch
ben ik kansloos
en kan de bal niet ontwijken.
De kogel raakt me recht in de ribben,
een genadeloze executie.
Geen spieren en vet
om ze te beschermen.
Ik hoor ze breken.
De lucht klapt uit mijn longen.
Langzaam zak ik in elkaar
als een ballon die leegloopt.
Verdwaasd zit ik met mijn kont op het gravel.
Na een minuut wankel ik weer omhoog
en probeer te blijven staan
op benen van rubber.
Ik raak in paniek,
begin te hyperventileren.
‘Rustig, jongen, rustig!’, zegt Wendell.
Hij pakt me onder mijn oksels
en houdt me zo overeind.
‘Het gaat wel weer,’ fluister ik ademloos
en loop op zwemvliezen naar het eerste honk.
Want daar gaat een echte strijder altijd heen,
voordat ie als een gewonde soldaat
het slagveld mag verlaten.
Dan volgen slapeloze nachten
die eindeloos duren,
elke beweging doet pijn.
Na twee maanden gaat het weer iets beter.