

24. De beste 1ste honkman van DSS
Op mijn zeventiende word ik gekozen
in de selectie van DSS 1.
De coach vindt mij beter dan de eerste honkman
die daar al jaren staat.
Ik vind het lullig voor hem, zeg ik.
Maar dat vind ik helemaal niet.
Ik ben zo fanatiek als de pest
en wil de beste eerste honkman worden
die DSS ooit heeft gehad.
Daar doe ik alles voor:
slaan, vangen, rennen, gooien.
Liefst de hele dag.
En als het kon ook nog de nacht.
Dat vangen en rennen gaat steeds beter.
Slaan stukje bij beetje.
Maar die arm is een ramp,
als ik een paar keer hard gooi, doet ie pijn.
Daar moet ik maar aan wennen, zegt de coach.
‘Je hoeft echt niet zo hard te gooien als Bobo Echobardo,
maar een eerste honkman die pisboogjes gooit,
daar heb ik niks aan’.
Tenslotte wordt de pijn te erg
en kan ik bijna niet meer gooien.
‘Je hebt een tennisarm,’ zegt de fysio.
“Maar ik honkbal,” antwoord ik.
‘Maakt niet uit,’ zegt ie,
‘het is een klotenblessure, kan lang duren.
Je moet die arm rust geven,
anders gooi je hem aan gort.’
Maar ik wil geen rust.
Als ik niet speel, verlies ik mijn plek.
Nee, ik wil niet op de bank met een blessure.
En dan misschien een keertje slaan als invaller.
Dus leer ik mezelf een zijwaartse gooibeweging aan.
Het is lelijk, maar doet veel minder pijn
Gaat niet zo hard als bovenhands.
Maar het is ook geen pisboog.