

20. De scheids
Als je misschien denkt
dat fluiten op een voetbalveld
een ondankbare taak is,
moet je eens achter de thuisplaat gaan staan
op een honkbalveld.
Met een kromme rug,
een masker voor je gezicht,
een bodyprotector voor je buik,
en een toque om je kroonjuwelen te beschermen.
(vergeet die vooral niet,
want het voorkomt een hoop ellende)
Bij elke worp van de pitcher
moet je met je neus
tussen de billen van de catcher
en schuin achter een slagman met een knuppel
beoordelen of de bal precies over de plaat
-43 centimeter breed-
is gegooid door de werper
en ook nog op de juiste hoogte
-ergens tussen de knieën en de schouder
van de slagman-
Bijkomende moeilijkheid:
de snelheid van de bal,
minimaal 100 kilometer per uur!
Ik heb het weleens gedaan.
En het beviel me slecht.
Misschien had ik pech, maar bij elke beoordeling
hoorde ik het zuchten van de catcher
of het grommen van de slagman.
Om nog maar te zwijgen
van de toeschouwers achter het hek.
Ik zag ze niet,
maar hoorde ze roepen,
schreeuwen en schelden.
Als ik weleens omkeek,
zaten ze daar met hun schijnheilige tronies te zwijgen.
Ik? Nee, hoor, ik zei niks!
Waar ik ook gek van werd
waren de slagmannen
die na een call (altijd bij ‘slag’ natuurlijk)
te lang achterom keken naar me
met een gezicht
alsof ik een smerige scheet had gelaten.
Ik heb weleens iemand uit veld gestuurd wegens
‘te vaak en te langdurig boos naar de scheids kijken’.
Zo kwam het ook op het wedstrijdformulier.
Kortom, ik ben absoluut ongeschikt
voor die job.
Dus vraag me alsjeblieft niet meer!
Dat gebeurde ook nooit meer.
Zo slecht was ik dus.