1. Hoe het begon
Niet dat ik erbij was op 1 juni 1950,
maar ik heb het uit eerste hand.
Dolf Marijnen, een man met een markante kop,
die zich veelvuldig en luidkeels
met het spel en de arbitrage bemoeit
en de vader van mijn teamgenoot Paul
vertelt me na afloop van een wedstrijd van Heren 4
dat hij ooit de allereerste voorzitter was
van DSS-honkbal.
Niet dat ik daar nou ernstig van onder de indruk ben,
een 17-jarige heeft wel wat anders aan zijn hoofd.
Maar wel herinner ik me het enthousiasme
waarmee hij vertelt
hoe hij spelregelavonden organiseert
voor de nieuwe leden, allemaal scholieren van 15, 16 jaar.
Daarnaast is hij in het eerste jaar van het bestaan van DSS-honkbal
ook trainer, coach, secretaris, penningmeester en materiaalman.
En, voegt hij daar nog aan toe:
de enige die precies weet
hoe een honkbalveld moet worden uitgezet
op de in de zomer verlaten voetbalvelden.
Dat lijkt me wel een beetje veel voor 1 man.
Dus vraag ik later aan Paul of zijn vader niet een beetje overdrijft.
‘Vast wel!’ antwoordt de oudste zoon.
Maar dan lees ik jaren later
in een interview van onze archivaris Jan Horn
met Dolf Marijnen in een magazine
ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan in 1990
de volgende uitspraak:
‘Niemand anders bij DSS had toen verstand van dat spel.
Ik was de enige die gehonkbald had en moest alles zelf doen.’
En dat wordt ook bevestigd
door de daadwerkelijke oprichters van de honkbal afdeling
die uit angst dat de voetballers van DSS
bij andere (lees neutrale, dus niet katholieke) clubs gingen spelen
aan hem vroegen:
‘Dolf, we hebben een honkbalafdeling opgericht,
maar we hebben er de ballen verstand van,
wil jij de leiding op je nemen?’
En dat wilde hij.
Als hij die avond toch wat beduusd
na afloop van de vergadering van het voetbalbestuur
de nacht inloopt,
roepen ze hem nog na:
‘Maak er wat van, Dolf!’
Dus, bij nader inzien, geloof ik ‘m onvoorwaardelijk
en roep hem bij dezen uit
tot de aartsvader van DSS-honkbal.
Uit bewondering voor zijn tomeloze inzet
in het geboortejaar van de roodgroene sluggers.